Spelregels

Hieronder voor elke spelsoort een samenvatting van de belangrijkste spelregels uit paragraaf 3.2 van het reglement van de Roosendaalse biljart bond (RBB) welke tevens gelden voor Biljart vereniging De Wieken.

 

LIBRE

 

  1. De vrije partij; de vrije partij (libre) veroorlooft de speler over de gehele oppervlakte van het biljart, met uitzondering van de verboden zones (in de 4 hoeken) een onbeperkt aantal caramboles te halen.
  2. Verboden zones; aan weerszijden van elk hoekpunt wordt op het speelvlak langs de banden een afstand uitgezet van 17 cm , de eindpunten worden door zeer dunne krijtstrepen met elkaar verbonden (plm. 24 cm).  Hierdoor ontstaan dus 4 gelijkbenige driehoeken van 17 x 17 x 24,04 cm. De door deze 4 driehoeken ingenomen oppervlakten noemt men de verboden zones, waarmee bedoeld wordt dat binnen deze zones de voorschriften gelden voor ENTREE en DEDANS (zie bij 3, tweestootskader). Ligt de bal juist op de schuine zijde van een driehoek dan beslist de arbiter in het nadeel van de speler.
  3. Het tweestootskader in de verboden zone (Libre); een onbeperkt aantal caramboles mag gemaakt worden zolang de ballen waarop gecaramboleerd moet worden zich niet allebei in de verboden zones in de hoeken bevinden. Doet zich dat voor dan moeten de volgende voorschriften in acht genomen worden:
    - Komen de 2 ballen waarop de carambole gemaakt moet worden, in een verboden zone samen, dan ontstaat de positie ENTREE. Maakt de speler in de positie ENTREE een carambole en verlaat niet minstens een van de ballen waarop gecaramboleerd moet worden, het vak, dan ontstaat de positie DEDANS.
    - In deze positie DEDANS moet de speler er voor zorgen, dat bij het maken van de volgende carambole minstens een van de ballen waarop gecaramboleerd moet worden, het vak verlaat. Zou in DEDANS-positie niet een van de 2 ballen waarop gecaramboleerd moet worden het vak verlaten (dus beiden in hetzelfde vak blijven) dan ontstaat de positie RESTER-DEDANS; in dit geval telt de carambole niet en gaat de beurt over naar de tegenstander.
    - Worden in de positie ENTREE een of beide ballen waarop gecaramboleerd moet worden, buiten het vak gestoten en komen zij hierin terug, dan ontstaat opnieuw de positie ENTREE. Gebeurt hetzelfde in de positie DEDANS, dan ontstaat weer de positie ENTREE.

    N.B.  De arbiter annonceert “A CHEVAL” wanneer de ballen, waarop gecaramboleerd moet worden, zich op zeer korte afstand van de lijn bevinden, die 2 aangrenzende vlakken scheidt. Rust de bal juist op de lijn, dan beslist de arbiter in het nadeel van de speler.

  4. Uitspringende ballen; indien een of meerdere ballen buiten het speelvlak (biljart) springen worden de ballen alle drie in de aanvangspositie op de acquits geplaatst.
  5. Vastliggende ballen; ligt de speelbal vast tegen een van de andere ballen, ofwel tegen beide andere ballen, dan heeft de speler de keus tussen :
    1. De acquitstoot;
    2. Door een kopstoot (piqué of massé) zijn stootbal los spelen van de vastliggende bal(len);
    3. Spelen van losse band;
    4. Spelen van de losliggende bal.

  6. Alleen de arbiter leidt de partij, met uitsluiting van ieder ander, dus ook van de spelers. Slechts wanneer de arbiter het reglement verkeerd toepast of toe gaat passen, is het de spelers  toegestaan de arbiter hierop attent te maken.
  7. De arbiter dient hardop en met goed hoorbare stem de caramboles te tellen. Bij deze spelsoort die een verboden zone bevat (libre) dient de arbiter bovendien goed hoorbaar de positie van de ballen aan te geven (entree, dedans, a cheval en rester-dedans).
  8. De arbiter zal de speler waarschuwen wanneer deze nog  5-4-3-2 en 1 punt heeft te maken.
  9. De arbiter waarschuwt de speler wanneer de ballen vastliggen.
  10. De schrijver zal, behalve de tellijst, voor iedereen zichtbaar ook het scorebord bijhouden.

 

BANDSTOTEN

 

  1. Bandstootpartijen; de speler moet, voordat zijn speelbal de derde bal raakt, zijn bal minstens een band laten raken. De zogenaamde losse bandstoot , d.w.z., de speelbal een band laten raken voordat deze de tweede bal raakt, is toegestaan. In deze spelsoort zijn geen verboden zones !
  2. Uitspringende ballen; indien een of meerdere ballen buiten het speelvlak (biljart) springen  worden de ballen alle drie in de aanvangspositie op de acquits geplaatst.
  3. Vastliggende ballen; ligt de speelbal vast tegen een van de andere ballen, ofwel tegen beide andere ballen, dan heeft de speler de keus tussen :
    1. De acquitstoot;
    2. Door een kopstoot (piqué of massé) zijn stootbal losspelen van de vastliggende bal(len);
    3. Spelen van losse band;
    4. Spelen van de losliggende bal.

  4. Alleen de arbiter leidt de partij, met uitsluiting van ieder ander, dus ook van de spelers. Slechts wanneer de arbiter het reglement verkeerd toepast of toe gaat passen, is het de spelers toegestaan de arbiter hierop attent te maken.
  5. De arbiter dient hardop en met goed hoorbare stem de caramboles te tellen.
  6. De arbiter zal de speler waarschuwen wanneer deze nog 5-4-3-2 en 1 punt heeft te maken.
  7. De arbiter waarschuwt de speler wanneer de ballen vastliggen.
  8. De schrijver zal, behalve de tellijst, voor iedereen zichtbaar ook het scorebord bijhouden.

 

DRIEBANDEN

 

  1. Driebandenpartijen; de speelbal moet alvorens de derde bal te treffen, minstens driemaal een of meerdere banden hebben geraakt. Ook bij deze partij is de losse bandstoot toegestaan.
  2. Bij uispringende ballen als volgt te handelen, waarbij iedere bal zijn eigen acquit heeft:
    1. Springt de rode van het speelveld (biljart) of ligt deze vast tegen de speelbal, dan de rode bal opzetten op de boven acquit;
    2. Springt de stootbal van het speelveld of ligt vast tegen een andere bal, dan opzetten op de middenacquit;
    3. Springt bal 2 van het biljart of ligt vast tegen de stootbal, dan opzetten op de beneden-midden-acquit, dat betekent dat bij 2 vastliggende ballen, alleen deze 2 ballen op hun eigen acquit worden opgezet;
    4. Springen alle 3 de ballen van het biljart, dan worden de ballen in één rechte lijn opgezet (ouderwets opgaan).
      Bij alle, in dit artikel genoemde overtredingen, gaat de beurt over naar de tegenstander.
  3. Bij vastliggende ballen als volgt te handelen, waarbij iedere bal zijn eigen acquit heeft:
    1. beide vastliggende ballen opzetten op hun eigen acquit. Is deze acquit versperd door een bal; dan moet de opzettende bal worden geplaatst op de acquit van de versperrende bal;
    2. vastliggende bal tegen de band geldt NIET als 1ste band;
    3. beide punten a en b ter beoordeling van de arbiter.

  4. Alleen de arbiter leidt de partij, met uitsluiting van ieder ander, dus ook van de spelers. Slechts wanneer de arbiter het reglement verkeerd toepast of toe gaat passen, is het de spelers  toegestaan de arbiter hierop attent te maken.
  5. De arbiter dient hardop en met goed hoorbare stem de caramboles te tellen.
  6. De arbiter zal de speler waarschuwen wanneer deze bij driebanden  nog  3-2-1  heeft te maken.
  7. De arbiter waarschuwt de speler wanneer de ballen vastliggen.
  8. De schrijver zal, behalve de tellijst, voor iedereen zichtbaar ook het scorebord bijhouden.

 

Arbitrage regels

Maak jouw eigen website met JouwWeb